Bodemsoorten in Italië

Italië heeft tal van bodemsoorten, sommige meer voor de hand liggend dan andere. Een veel voorkomende soort is bijvoorbeeld vulkanisch gesteente, de gebieden op en rond de Etna of de Vesuvius zijn daar bekende voorbeelden van. Maar er zijn ook gebieden midden in het land waar je een bodem aantreft vol eeuwenoude zeefossielen. Hoe lang geleden was daar dan zee? Daarom in dit blog een overzicht waar Italië uit bestaat qua bodemsoorten en hoe dat is ontstaan.

Italie grotendeels uit een bergachtig landschap bestaat met een aantal vlaktes. De Po vlakte, delen van Basilicata en Puglia zijn allemaal vlak. Bovenin Italië  het bergachtige bij de zuidelijke Alpen. Er lopen verschillende bergruggen door Italië. In het noord westelijk gelegen Val d’Aoste begint de bergrug bij de Monte Bianco, via de Dolomieten bij Sudtirol naar de Julische Alpen bij Friuli. De Alpen zijn ontstaan toen de Eurasiatische en de Afrikaanse platen op elkaar botsten en de diepe aardlagen omhoog werden geduwd. Ze bestaan grotendeels uit graniet en leisteen. Dit is veelal oud en hard gesteente. Dan ligt als een soort ruggengraat naar beneden toe de Appenijnen. De Appenijnen hebben vaak nog een bovenlaag van de zeebodem waar ze uit zijn opgeduwd toen Italie nog onder de zeespiegel lag. Het hoogste punt ligt in de Abruzzen bij het Gran Sasso (grote steen) gebergte. De Appenijnen zijn minder hoog en niet zo oud als de Alpen. Parallel aan de Appenijnen liggen vele vulkanen waarvan de meeste niet meer actief zijn, maar de Etna op Sicilie is dat nog wel. Op veel plekken in Italië staan de wijngaarden dan ook op vulkanische bodems. Een bodem vol met mineralen, ijzer, tufsteen en basalt. Allemaal componenten waar de wijnstok zich bij uitstekend op thuis voelt. Maar niet alleen daar. Zoals gezegd lag Italië miljoenen jaren geleden voor een groot deel onder de zeespiegel. In delen van Toscane en Romagna bestaat de bodem grotendeels uit oceaanafzetting. In San Gimignano bijvoorbeeld liggen de wijngaarden na het ploegen vol met schelpen. 

Je kunt je voorstellen dat al deze verschillende bodems een waaier aan smaken, structuren, geuren en kleuren opleveren. Italië heeft een enorm arsenaal aan inheemse druivenrassen die zich allen aan hun bodem hebben aangepast, of beter, hebben verknocht. In de Alpen vind je wijnen met frisse zuren en een intense mineraliteit. Hier hebben vooral de florale tonen de overhand. De wijnen die komen van de bodems met veel zeebodem-elementen hebben over het algemeen minder zuren en zijn wat meer ingetogen in de neus en doen in de mond meer aan groentetonen denken. De wijnen die van de vulkanische bodems komen hebben juist weer een enorme mineraliteit en zijn in de neus bijna rokerig te noemen. Naast de bodemgesteldheid speelt de hoogte natuurlijk ook altijd een rol. Grote hoogte werkt als een katalysator voor de geuren en de expressie van de wijn. 

 

 

Laatste blogs